Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8740

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401801/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 januari 2004, kenmerk 825AW03/RBR, heeft verweerder krachtens het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (verder: het Besluit) een nadere eis gesteld ten aanzien van de inrichting van appellante op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Vierlingsbeek, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 21 januari 2004 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200401801/1. Datum uitspraak: 1 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 januari 2004, kenmerk 825AW03/RBR, heeft verweerder krachtens het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (verder: het Besluit) een nadere eis gesteld ten aanzien van de inrichting van appellante op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Vierlingsbeek, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 21 januari 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 14 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.H.C. Craenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Onbetwist is dat op de inrichting het Besluit van toepassing is.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken waarop paragraaf 1.7 van de bijlage betrekking heeft, indien dat bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het milieu.    Ingevolge voorschrift 1.1.6 uit Bijlage 2 behorende bij het Besluit, zijn de piekniveaus, genoemd in tabel 1 van voorschrift 1.1.1, voorzover hier van belang, niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 6.00 uur en 19.00 uur.    Ingevolge voorschrift 1.7.1 uit Bijlage 2 behorende bij het Besluit, worden, voorzover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, die gevolgen zoveel mogelijk voorkomen of voorzover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt.    Ingevolge de bij het bestreden besluit gestelde nadere eis is de in voorschrift 1.1.6 genoemde vrijstelling van de piekniveaus voor de onderhavige inrichting slechts van toepassing in de periode tussen 7.00 uur en 19.00 uur. 2.2.    Appellante kan zich niet verenigen met de nadere eis, omdat, zo stelt zij, het bij het naleven van de nadere eis niet meer mogelijk is om leveranciers goederen in de periode tussen 6.00 uur en 7.00 uur te laten afleveren. Hierdoor zou de levering van sommige verse goederen niet meer tijdig kunnen geschieden. 2.2.1.    Verweerder betoogt dat hij op basis van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, nadere eisen kan stellen, waarop voorschrift 1.7.1 uit Bijlage 2 behorende bij het Besluit betrekking heeft. Voorts meent hij dat in het onderhavige geval de nadere eis noodzakelijk is om onaanvaardbare geluidhinder tussen 6.00 uur en 7.00 uur te voorkomen. Dit gelet op de klachten van geluidoverlast van de omwonenden en op het akoestisch rapport, aldus verweerder. 2.2.2.    De Voorzitter heeft bij uitspraak van 16 april 2004, no. 200401801/2, in het kader van het verzoek van appellante om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van het thans bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, gemotiveerd aangegeven dat de nadere eis niet op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit kan worden gebaseerd, nu in Hoofdstuk 4 van het Besluit voorschrift 1.1.6 niet wordt genoemd. De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder beoogd ten aanzien van geluidhinder tussen 6.00 en 7.00 uur een nadere eis te stellen op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met voorschrift 1.7.1 van de bijlage van het Besluit. Blijkens de bewoordingen van voorschrift 1.7.1 kan een nadere eis worden gesteld op grond van dit voorschrift indien de voorschriften van het Besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de voorschriften van het Besluit in dit geval niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu als bedoeld in voorschrift 1.7.1 op grond waarvan hij bevoegd zou zijn een nadere eis te stellen als bij het bestreden besluit is geschied. Dit steekt temeer nu uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het terrein voor de inrichting inmiddels van een betonnen klinkerbestrating is voorzien en nadien geen klachten inzake geluidoverlast bij verweerder zijn ingediend. Het bestreden besluit kan derhalve in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. 2.3.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige gronden behoeven geen bespreking. 2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 6 januari 2004, kenmerk 825AW03/RBR; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 697,47, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Boxmeer te worden betaald aan appellante; IV.    gelast dat de gemeente Boxmeer aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Van Hardeveld Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004 312-460.